Paragraaf 7 Oefentoets bij hoofdstuk 1
Open vragen
1. Je kunt ‘gewone vragen’ aan twee punten herkennen. Leg dit uit.
2. Vul het volgende schema verder in:
(plaats een kruisje)
Vragen | Gewone vraag | Levensvraag |
a. Bestaat God? | ||
b. Wat is jouw lievelingseten? | ||
c. Is dat mobieltje van Anke? | ||
d. Hoe kom ik het snelst in Blerick? | ||
e. Wil jij later veel geld verdienen? |
3. Op welke momenten zijn mensen met levensvragen bezig?
4. Vul het volgende schema verder in (zet een kruisje):
Ervaringen | Gewone ervaring | Bestaanservaring |
a. De ernstige ziekte van je zus. | ||
b. Naar de korfbaltraining geweest. | ||
c. Huiswerk gemaakt. | ||
d. Een natuurramp van dichtbij meegemaakt. |
5. Welke van de volgende vragen zijn vragen over wat belangrijk is in het leven?
a. Hoe belangrijk vind jij die piercing?
b. Geef jij veel om geld?
c. Hoeveel meter is het naar die paal?
d. Vind jij muziek werkelijk zo belangrijk?
e. Waar komt de voetbalclub ‘VOAB’ vandaan?
6. Hier volgt een aantal vragen. Welke vragen zijn levensvragen over lijden en dood?
a. Geloof jij in wonderen?
b. Hoe werkt dat instrument?
c. Waarom is zwemmen zo belangrijk voor jou?
d. Waarom is Ellie zo verdrietig?
7. Welke van de volgende vragen zijn levensvragen over de natuur?
a. Waarom is Annie zo opstandig?
b. Hoe moeten wij met de natuur omgaan?
c. In welke maand begint de winter?
d. Wanneer moet een rozenstruik gesnoeid worden?
8. Wat is de ‘eigen kijk’ van het vak levensbeschouwing?
9. Bij welke schoolvakken passen de volgende vragen:
a. Wanneer leefde keizer Nero?
b. Hoeveel verdient een Chinees gemiddeld per jaar?
c. Wat is de zin van het leven?
d. Geloof jij in een leven na de dood?
e. In welke provincie ligt Oss?
10. Op welk moment vragen mensen zich af wat de zin van hun leven is?
11. a. Wat is een persoonlijke levensbeschouwing?
b. Geef een voorbeeld bij a.
Multiple-choice vragen: goed of fout
Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!
1. Op levensvragen kunnen verschillende antwoorden worden geven.
2. Gewone vragen en antwoorden komen heel vaak voor in het leven van mensen.
3. Een voorbeeld van een levensvraag is: “Waar ligt de afstandsbediening?”
4. Een voorbeeld van een gewone vraag is: “Hoe laat ga jij naar bed?”
5. Vaak komen levensvragen naar voren bij situaties die ons erg raken.
6. “Heb jij een nieuwe iPod gekocht?” Dit is een levensvraag over wat belangrijk is in het leven.
7. “Hoeveel inwoners heeft Hoorn?” Dit is een levensvraag over de mens.
8. “Help jij je vriend als er gevochten wordt?” Dit is een levensvraag over hoe mensen met elkaar omgaan.
9. “Ben jij bang voor de dood?” Dit is een levensvraag over lijden en dood.
10. “Hoeveel dvd’s heb jij vorige week gekocht?” Dit is een levensvraag over de tijd.
11. “Zie je het eigenlijk nog wel zitten?” Deze vraag hoort bij het vak Nederlands.
12. “Wanneer degradeerde Volendam voor het laatst uit de eredivisie?” Deze vraag hoort bij het vak levensbeschouwing.
13. Een levensbeschouwing kan mensen helpen het leven zinvol te ervaren.
14. Een ander woord voor levensbeschouwing is ‘levensovertuiging’.
15. Een persoonlijk levensbeschouwing: de levensbeschouwing van een boeddhist.
16. “God bestaat niet. Ik kunt niet bewijzen dat hij bestaat.” Deze uitspraak past bij een godsdienstige levensbeschouwing.
17. Theïsten geloven in een of meerdere goden.
"
Antwoorden
Antwoorden op de open vragen
1. Punt 1: Gewone vragen zijn de vragen van ‘alledag’.
Punt 2: Op gewone vragen kun je een precies antwoord geven. Het antwoord op een gewone vraag ligt vast.
2.
Vragen | Gewone vraag | Levensvraag |
a. Bestaat God? | X | |
b. Wat is jouw lievelingseten? | X | |
c. Is dat mobieltje van Anke? | X | |
d. Hoe kom ik het snelst in Blerick? | X | |
e. Wil jij later veel geld verdienen? | X |
3. Mensen stellen levensvragen naar aanleiding van ervaringen die hen diep raken: bestaanservaringen.
4.
Ervaringen | Gewone ervaring | Bestaanservaring |
a. Een ernstige ziekte van je zus. | X | |
b. Naar de korfbaltraining geweest. | X | |
c. Huiswerk gemaakt. | X | |
d. Een natuurramp van dichtbij meegemaakt. | X |
5. a