Paragraaf 6 Oefentoets bij hoofdstuk 4

Open vragen

1. Het christendom is lang geleden ontstaan. Hoe? Op welke manier en wat was de aanleiding?

2. Wat is de verzuiling en geef twee voorbeelden.

3. “Er is meer dan dit leven alleen”. Legt uit wat bedoeld wordt met deze christelijke uitspraak.

4. Christenen vinden rechtvaardigheid heel belangrijk. Leg dit uit.

5. In de Bijbel wordt de mens gezien als een soort rentmeester over de aarde. Wat wordt daarmee bedoeld?

6. Veel armen en onderdrukten waren positief over wat Jezus zei en deed. Waarom?

7. Wat is het evangelie en waarover gaat het evangelie?

8. Beschrijf drie kerstgebruiken.

9. Noem een tweetal christelijke omroepen in Nederland.


Multiple-choice vragen: goed en fout.
Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!

1. De PKN is een fusie van een aantal protestantse kerken in Nederland.
2. Jezus werd gedood.
3. Een ander woord voor Reformatie is ontkerkelijking.
4. Na de 15-de eeuw raakt de kerk steeds meer invloed kwijt in de maatschappij.
5. Een christen wijst grote ongelijkheid in de samenleving tussen groepen mensen af.
6. Volgens het christendom moet je elke medemens liefhebben, ook als die mens zich heel anders gedraagt als jij of andere overtuigingen heeft.
7. God kan er niet alléén voor zorgen dat het Rijk van God er uiteindelijk zal komen, aldus het christendom.
8. De uitspraak ‘Jezus leeft’ moet je figuurlijk nemen.
9. Tijdens de Reformatie splitst zich een aantal kerken af van de Rooms-Katholieke Kerk.

 

Antwoorden

Antwoorden op de open vragen

1. Met het optreden van Jezus ontstond uit het Jodendom het christendom. Door veel mensen werd Jezus in zijn tijd als een bevrijder gezien. Jezus deed allerlei goede dingen. Hij hielp de zwakkeren en sprak over het Rijk van God.
Jezus had een kleine groep volgelingen om zich heen. Dat waren zijn ‘leerlingen’. Maar hij had ook vijanden. Zij zagen in hem de leider van een joodse groep die in opstand kwam. Jezus werd door de Romeinse bezetters gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Hij werd gekruisigd.
Na zijn dood rond het jaar 30 waren er leerlingen die vonden dat het werk van Jezus moest worden voortgezet. Zij waren de eerste christenen. Zij riepen iedereen op om het voorbeeld van Jezus te volgen door God en de naaste lief te hebben. Dit was het begin van het christendom.

2. Verzuiling: veel maatschappelijke organisaties hebben een band met geloof en kerk. Bijvoorbeeld katholieke school, katholieke vakbond, katholieke omroep.

3. Er is een leven bij God. Als de mens sterft, sterft zijn lichaam. Maar de mens is meer dan zijn lichaam. Zijn ziel blijft bestaan.

4. In Nederland hebben veel mensen het erg goed, terwijl elders miljoenen mensen creperen. Dat hoort niet, vinden christenen. Als christen moet je opkomen voor de armen en als het kan zelf wat soberder leven.

5. Letterlijk betekent rentmeester: beheerder van een landgoed. Je bent dus geen eigenaar van het land, maar je onderhoudt het. Je zorgt dat het landgoed in goede staat blijft.

6. Hij durfde de waarheid te spreken. Hij veroordeelde de uitbuiters en gaf de armen nieuwe hoop. Hij sprak immers over een ideale wereld die nabij was.

7. Het woord ‘evangelie’ betekent ‘goed nieuws’. De schrijvers vonden dat ze het goede nieuws over Jezus moesten opschrijven. Zo zou iedereen er kennis mee kunnen maken.

8. - Het opstellen van de ‘kerststal’ in de kerk of in het woonhuis. Dit gebruik gaat terug op Franciscus die de geboorte van Jezus in Bethlehem probeerde vorm te geven.
- Het zingen van kerstliederen.
- Het gaan naar de nachtmis op kerstavond.

9. EO en KRO.


Antwoorden op de multiple-choice vragen

1g, 2g, 3f, 4g, 5g, 6g, 7g, 8g, 9g