Paragraaf 7 Oefentoets bij hoofdstuk 2

Open vragen

1. Wat bedoelen we met een ‘inspirerende persoon’?

2. Noem inspirerende personen van het christendom, het jodendom en de islam.

3. Noem van de volgende drie gemeenschappelijke levensbeschouwingen een belangrijk geschrift: boeddhisme, jodendom en christendom.


(verdiepingsstof levensbeschouwelijke verhalen)

4. Aan welke drie punten kun je een levensbeschouwelijk verhaal herkennen.

5. Geef aan of de volgende handelingen wel of niet een ritueel zijn:
a. Deze keer speelde zij juist niet haar lievelingsliedje op de gitaar.
b. Elke woensdagavond gaat hij met zijn vriend een stukje wandelen.

6. Een ritueel heeft een vast patroon. Legt dit uit en geef een voorbeeld.

7. Leg uit wat het woord ‘feest’ betekent.

8. a. Noem een belangrijk feest van het socialisme.
b. Wat wordt tijdens het feest dat je bij a genoemd hebt, gevierd?

9. Leg de volgende zin uit: Een symbool maakt snel duidelijk hoe je denkt over belangrijke dingen in het leven.


(verdiepingsstof: een symbool is geen teken)

10. Waarom is een verkeerslicht geen symbool?

11. a. Noem een belangrijk symbool van het Jodendom.
b. Naar welke ideeën verwijst het symbool dat je bij a genoemd hebt?


Multiple-choice vragen: goed of fout.
Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!

1. Boeddha is de inspirerende persoon van het humanisme.
2. Enkele voorbeelden van levensbeschouwelijke geschriften zijn sprookjes, gedichten, symbolen, feesten en rituelen.
3. Het Oude Testament vind je in de Koran, het Nieuwe Testament niet.


(verdiepingsstof levensbeschouwelijke verhalen)

4
. In levensbeschouwelijke verhalen vind je levensvragen en antwoorden op levensvragen.
5. Abraham komt ook voor in de Koran, maar heet daar Ibrahim.

6. Het woord ritueel betekent oorspronkelijk: een levensbeschouwelijk gebruik.
7. De ‘Dag van de arbeid’ is de feestdag van het hindoeïsme.
8. Davidster: symbool van het Jodendom.


(verdiepingsstof: symbool en teken)

9. Tekens verwijzen naar ‘iets anders’, ‘iets hogers’.
10. Een kruisje aan een hangertje: een voorbeeld van een symbool.
11. Het Humanistisch Verbond is een organisatie.


(verdiepingsstof actieve en passieve aanhangers)

12. Passief lid: wel lid zijn van een organisatie, maar er weinig of niets voor doen.
13. Het Humanistisch Verbond heeft ongeveer zes miljoen leden.

 

Antwoorden

Antwoorden op de open vragen

1. Een persoon die voor mensen een (goed) voorbeeld is.

2. Jezus van Nazareth, Mozes en Mohammed.

3. Pali Canon, Tenach en de Bijbel.

4. - Het is een groepsverhaal.
- Het gaat om héél belangrijke ervaringen.
- Er komen levensvragen én antwoorden in voor.

5. a. Niet: zij doet het een keer voor de verandering. Het is dus niet iets wat op een vast moment terugkeert.
b. Wel: het is een handeling die steeds terugkeert op een bepaalde tijd.

6. Een ritueel is een gebruik dat op bepaalde tijdstippen of bij bepaalde gelegenheden steeds terugkeert. Zo versieren mensen de kamer als ze jarig zijn en eten ze verjaardagstaart.

7. Door het vieren van een feest, wordt stil gestaan bij iets goeds. Het kan iets goeds zijn van vroeger, bijvoorbeeld dat je geboren bent. Of iets goeds van nu, bijvoorbeeld dat je geslaagd bent voor een examen. Een feest is een moment waarop je extra aandacht besteedt aan iets belangrijks.

8. a. Een socialist viert elk jaar op 1 mei de ‘Dag van de Arbeid’.
b. Hij herdenkt alle goede dingen waar het socialisme voor gestreden heeft, zoals: het minimumloon, uitkeringen voor mensen die niet kunnen werken en het stakingsrecht.
Ook kijkt hij vooruit: hoe kunnen in de toekomst de verschillen tussen arm en rijk verkleind worden?

9. Een symbool verwijst naar iets. Symbolen zijn zichtbare tekens van onzichtbare dingen. Die onzichtbare dingen zijn de belangrijke dingen in het leven voor mensen.
Bijvoorbeeld de ring die bruid en bruidegom elkaar geven. De ring (zichtbaar) geeft aan dat twee mensen voor het leven met elkaar verbonden zijn en dat ze altijd trouw zullen zijn aan elkaar (niet zichtbaar).
Een symbool maakt dus duidelijk hoe iemand denkt over belangrijke dingen in het leven.

10. Het verwijst maar naar één ding: wel of niet mogen doorrijden.
Het verkeerslicht staat los van waar het naar verwijst.
Het verwijst niet naar iets ‘anders’, naar iets ‘hogers’, iets ‘diepers’. Het is een teken: een afspraak tussen mensen: een soort regel voor het menselijk leven.

11. a. Het Jodendom heeft een Davidster als symbool.
b. De ster omvat twee driehoeken die in elkaar gevlochten zijn. Beide driehoeken hebben een betekenis: een driehoek verwijst naar God, de andere naar de mens. Omdat koning David dit symbool gebruikte, wordt deze ster de Davidster genoemd.


Antwoorden op de multiple-choice vragen

1f, 2f, 3f, 4g, 5g, 6f, 7f, 8g, 9f, 10g, 11g, 12g, 13f.