Paragraaf 8 Oefentoets bij hoofdstuk 1

Open vragen

1. Geef aan of er bij de volgende voorbeelden wel of niet sprake is van communicatie:
a. Anita is alleen op vakantie in Luxemburg. Ze maakt (alleen) een wandeling door het bos.
b. Erik wees Arend-Jan de weg.
c. Jan Smit zingt een lied.
d. De trainer zei dat Ankie de bal snel moest inspelen.

2. Binnen een communicatieproces gaat het om drie zaken: een zender, een boodschap en een ontvanger. Leg deze begrippen uit.

3. Leg de volgende drie soorten communicatie zonder woorden uit: gebaren, uiterlijk en symbolen.

4. Geef aan of de volgende activiteit wel of niet levensbeschouwelijke communicatie is.
a. Arjen was alleen thuis en bezig met een spelletje kaarten.
b. Ellie gaf aan dat ze Henk zo sociaal vond naar haar vriendinnen.
c. Anneke was aan het oefenen bij de harmonie.
d. Ellemieke draagt een hangertje met een kruisje.
e. Jelle steunt een actie van de dierenbescherming tegen dierproeven.

5.
Levensbeschouwelijke communicatie is belangrijk voor jezelf. Leg dit uit.

6. Geef een voorbeeld van ‘selectief luisteren’.

7. Wat is de reden van selectief luisteren?

8. Een gouden tip voor levensbeschouwelijke communicatie is: ‘Woorden én daden’ Leg deze tip uit.

9. Hoe kun je er achter komen of iemand jou begrepen heeft tijdens een gesprek?

10. Twee veel voorkomende redeneerfouten zijn:
a. De - ieder over één kam scheren - reden.
b. De - anderen doen het ook - reden.
Leg deze redeneerfouten uit.


Multiple-choice vragen: goed of fout
Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!

1. Respect hebben voor el¬kaars standpunten kan ook als je het niet met elkaar eens bent.
2. Het bezig zijn met godsdienstige rituelen is een vorm van levensbeschouwelijke communicatie.
3. In een communicatieproces gaat het om drie dingen: de zender, de ontvanger en de geadresseerde.
4. Goed leren levensbeschouwelijk te communiceren is belangrijk voor twee zaken: voor de samenleving en voor de maatschappij.
5. Voetballen is een voorbeeld van communicatie met en zonder woorden.
6. Verwijzen naar een gezaghebbende persoon (‘hij heeft het ook gezegd’) ter onderbouwing van je standpunt: een voor¬beeld van de - belangrijke persoon - reden.
7. Sommige mensen luisteren selectief, anderen niet.
8. Voor je eigen levensbeschouwelijke ontwikkeling heb je communicatie met anderen nodig.
9. Met symbolen kun je duidelijk maken hoe je denkt over het leven.
10. Een voorbeeld van de - op de persoon spelen - reden is: Jos zegt: ‘Van Persie is de beste speler omdat hij de meeste techniek heeft.’

Antwoorden

Antwoorden op de open vragen

1.
a. Niet
b. Wel.
c. Wel.
d. Wel.

2. De zender: degene die iets duidelijk maakt.
De ontvanger: degene aan wie iets duidelijk gemaakt wordt.
De boodschap: datgene wat duidelijk gemaakt wordt.

3. Gebaren: bewegingen met handen, voeten, benen, enzovoort. Via gebaren kun je laten zien hoe je over iets denkt.
Uiterlijk: door je kleding, schoenen, make-up en haardracht kun je aan elkaar duidelijk maken wie je bent en hoe je over iets denkt.
Symbolen: dingen die aangeven aan hoe je over belangrijke dingen in het leven denkt. Symbolen vertellen iets over jezelf. Bij communicatie maken mensen gebruik van symbolen. Iemand draagt bijvoorbeeld altijd een kruisje om de hals.

4. a. Niet.
b. Wel.
c. Niet.
e. Wel.
d. Wel.

5. Om een eigen mening te ontwikkelen is het belangrijk met anderen te communiceren: luisteren, praten en vervolgens er ook zelf over nadenken. Op die manier vorm je een eigen standpunt. Je wordt iemand die aan anderen iets kan duidelijk maken over zijn levensbeschouwing.

6. Je hebt ruzie met je zus. Zij heeft kritiek op jou gehad maar ze heeft ook aardige dingen over jou gezegd. Die aardige dingen heb je echter helemaal niet gehoord. Je vond haar kritiek zo onterecht dat je alleen daar mee bezig was.

7. Iemand maakt een keuze in wat hij of zij wil zien en horen. Dat heeft te maken met iemands leeftijd, achtergrond, belangstelling en geslacht.

8. Zorg ervoor dat jouw woorden hetzelfde zijn als jouw daden. Dat geeft de meeste duidelijkheid over hoe jij ergens over denkt. Dus niet: (Sander kijkt heel sip) Françoise: ‘Is er iets met jou? Je kijkt zo sip.’ Sander: ‘Nee, er is niks.’

9. Vraag een andere altijd of het duidelijk is. Een handigheidje daarbij is: vraag je gesprekspartner samen te vatten wat jij gezegd hebt. Klopt die samenvatting niet, dan kun je proberen het nog duidelijker te vertellen.

10. a. Uit één voorbeeld een algemene conclusie trekken.
b. Dat anderen iets doen, mag voor jou nog geen reden zijn om het óók te doen. Ieder mens heeft een eigen verantwoordelijkheid. Als iemand anders een moord pleegt, mag jij het nog niet!


Antwoorden op de multiple-choice vragen
1g, 2g, 3f, 4f, 5g, 6g, 7f, 8g, 9g, 10f.